Europees recht en beleid

Laatste update: 21 juni 2024

Contact:


De Europese afvalwetgeving heeft als doel om de hoeveelheid afval te verminderen, maar richt zich ook op de circulaire economie, namelijk meer recyclen en hergebruiken. Decentrale overheden spelen een belangrijke rol in afvalbeheer en in het hergebruiken van grondstoffen.

Circulaire Economie

Vanuit de EU is er veel aandacht voor het verminderen en beheren van afvalstoffen. In het kader van het EU-actieplan voor de circulaire economie ‘maak de cirkel rond’ uit 2015 zijn verschillende richtlijnen op het gebied van afvalbeheer gewijzigd. 

Ook in het tweede voorgestelde EU-actieplan voor de circulaire economie ‘Voor een schoner en concurrerender Europa’ (2020) ligt de nadruk op het voorkomen, verminderen en recyclen van afval. Specifiek wordt ingegaan op het verminderen van stedelijk afval. Daarnaast wil de Commissie op het gebied van scheiding en kwaliteitsmanagement meer harmoniseren en standaardiseren. Voor meer informatie, zie ook onze praktijkvraag

Europees afvalbeleid

Kaderrichtlijn Afvalstoffen

De Kaderrichtlijn afvalstoffen (KRA; 2008/98/EG) vormt de basis van de EU-wetgeving op het gebied van afvalstoffen. De richtlijn definieert de basisconcepten met betrekking tot afval. Het bevat bijvoorbeeld de definities van afval, recycling en terugwinning, maar legt ook uit wanneer afval ophoudt afval te zijn, en hoe een onderscheid kan worden gemaakt tussen afval en bijproducten. 

Daarnaast stelt de kaderrichtlijn enkele basisbeginselen voor afvalbeheer vast:

  • Afvalhiërarchie: Dit is de preferentiële volgorde ten aanzien van het beheer van afval. Preventie  van afval is het meest wenselijk, daarna voorbereiding op hergebruik, recyclen, verbranden en als minst gewenste optie geldt het storten van afval.  Lidstaten moeten maatregelen nemen om de opties te stimuleren die over het algemeen het beste milieuresultaat opleveren;
  • De vervuiler betaalt: De kosten van afvalbeheer worden gedragen door de eerste afvalproducent, de huidige of de vorige houder van de afvalstoffen;
  • Bescherming van gezondheid en milieu: Afvalstoffenbeheer moet worden uitgevoerd zonder enig risico voor water, lucht, bodem, fauna en flora, zonder geluids- of geurhinder te veroorzaken of schade te berokkenen aan natuur- en landschapsschoon;
  • Uitgebreide verantwoordelijkheid voor producenten: Dit betekent dat producenten of importeurs (mede)verantwoordelijk zijn voor het afvalbeheer van de producten die zij op de markt brengen.

De KRA verplicht lidstaten ook tot het opstellen van afvalbeheer- en afvalpreventieplannen. Deze plannen moeten iedere zes jaar worden herzien. 

Richtlijn storten

Naast de Kaderrichtlijn Afval speelt de Richtlijn Storten (1999/31/EG) een rol in het Europese afvalbeleid. Het doel van de richtlijn is om de negatieve gevolgen van het storten van afvalstoffen voor het milieu en de risico’s daarvan te voorkomen of zoveel mogelijk te verminderen. 

De richtlijn verdeelt stortplaatsen in drie categorieën: 

  • Stortplaatsen voor gevaarlijke afvalstoffen;
  • Stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen. Deze kunnen bijvoorbeeld worden gebruikt voor stedelijk afval;
  • Stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.

Daarnaast stelt de richtlijn enkele basisbeginselen voor het storten van afval vast:

  • Alleen behandeld afval mag worden gestort;
  • Vloeibare afvalstoffen mogen niet op een stortplaats worden aanvaard;
  • Exploitanten van stortplaatsen moeten een vergunning aanvragen.

Stand van Zaken

De richtlijn is in 2018 (2018/850) herzien.

Afvalvervoer

Het vervoer van afval tussen lidstaten en tussen de EU en derde landen wordt momenteel geregeld door Verordening 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen. In 2021 deed de Commissie een voorstel tot een vernieuwde verordening op dit terrein. De doelstellingen hiervan zijn onder meer het bevorderen van de circulaire economie door afvalvervoer binnen de EU te vergemakkelijken en het voorkomen van vervuiling buiten de EU door beperkingen aan de export van afval naar derde landen te stellen.

Nationaal beleid

De Nederlandse afvalregelgeving is vastgelegd in hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer. Veel onderwerpen worden verder uitgewerkt in Algemene Maatregelen van Bestuur, provinciale milieuverordeningen of gemeentelijke afvalstoffenverordeningen. 

De stortrichtlijn is onder andere geïmplementeerd in het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (BSSA) en het Stortplaats bodembescherming. In het BSSA is voor verschillende afvalstoffen een stortverbod opgenomen. Daarnaast is het beleid inzake afvalbeheer en afvalpreventie verder uitgewerkt in het Landelijke Afvalbeheerplan (LAP). 

Landelijke Afvalbeheerplan

De Kaderrichtlijn Afvalstoffen, de Richtlijn Verpakkingsafval en de Richtlijn Storten verplichten lidstaten tot het opstellen van een landelijk afvalbeheer en/of afvalpreventieplan. In Nederland is dit uitgewerkt in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Hierin worden doelstellingen, uitgangspunten en de organisatie van het Nederlandse afvalstoffenbeleid beschreven. Ook bevat het LAP sectorplannen. In deze plannen staat het beleid voor specifieke afvalstoffen en stromen zoals textiel, kunststoffen en huishoudelijk afval. Ieder sectorplan bevat een ‘minimumstandaard’ die aangeeft hoe de afvalstof minimaal verwerkt moet worden. Als recycling mogelijk is, is storten bijvoorbeeld niet meer toegestaan.

Bij de sectorplannen wordt ook in gegaan op de wet- en regelgeving op het gebied van het gescheiden houden van afvalstoffen, de inzameling van afvalstoffen, het vervoer en het mengen van afvalstoffen, en relevante stortverboden voor afvalstoffen. 

In 2017 is het derde Afvalbeheerplan (LAP3) in werking getreden. Hierin zijn 85 sectorplannen opgenomen. Het doel van LAP3 is het realiseren en stimuleren van een circulaire economie. In januari 2021 werd aangekondigd dat het LAP3 zal worden opgevolgd door een Circulair materialenplan (CMP1). Dit plan heeft een bredere reikwijdte dan het LAP, bijvoorbeeld op het gebied van hergebruik en preventie. Daarnaast moet het CMP een steviger juridische basis krijgen zodat het vaker direct juridisch bindend is. De planning van voorbereidende activiteiten voor het CMP1 loopt tot en met 2023.

Decentrale relevantie

Overheden moeten op het gebied van afvalbeleid rekening houden met het Landelijke Afvalbeleid (LAP). Daarbuiten moeten bestuursorganen rekening houden met de afvalhiërarchie.

Gemeenten dragen onder andere de zorg voor huishoudelijk afval. In een afvalstoffenverordening stellen gemeenten bepaling op voor het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen. Binnen de kaders van het LAP kunnen gemeenten een eigen beleid voor afvalpreventie en -scheiding ontwikkelen.

Provincies moeten bij het verlenen milieuvergunningen en bij de uitvoering van de Wet milieubeheer rekening houden met het LAP en de minimumstandaarden in de sectorplannen.  Voor een stortplaats is bijvoorbeeld een omgevingsvergunning nodig. Gedeputeerde Staten kunnen op basis van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (BSSA) een beheerder van een stortplaats ontheffing van een stortverbod verlenen wanneer er tijdelijk geen andere verwerkingsmogelijkheden zijn.

Overzicht Europese afvalwetgeving

Afval

• Kaderrichtlijn afvalstoffen (KRA) | 2008/98/EG
• Richtlijn Storten | 1999/31/EG

Elektronisch Afval

• Richtlijn beperking van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (RoHs) | 2011/65/EU
• Richtlijn Afgedankt elektrisch & Elektronisch Afval (WEEE) | 2012/19/EU

Kernafval

• Verbruikte splijtstof en radioactief afval – veiligheidsvoorschriften | 2011/70/Euratom

Kunststofafval

• Richtlijn verbod op kunststof voor eenmalig gebruik | 2019/904/EU

Verpakkingsafval

• Richtlijn Verpakkingen & Verpakkingsafval | 94/62/EG
• Richtlijn verbod op kunststof voor eenmalig gebruik | 2019/904